Wie zegt dat er op het platteland nooit iets gebeurt? Zelfs als je in een gat woont dat is dichtgeplakt met kranten – vier huizen en een oven heet dat hier – kan het onverwachte je achterop komen. Dat merkte ik toen ik onlangs buurvrouw Felicia tegenkwam, die kennelijk in zak en as zat.
Toen ik haar vroeg waarom ze zo bedrukt keek, zei ze dat ze Zerbino al een aantal dagen niet gezien had. Zerbino is de kat, die ze als de hare beschouwt omdat hij in haar schuur slaapt en overdag in haar woonkamer op een stoel ligt. Hij eet ook haar kattenbrokjes, en heet zo omdat hij lange, ongekamde haren heeft: een zerbino is een voetveeg, een deurmat.
Ik beloofde mijn ogen open te houden, maar was haar vraag al bijna vergeten toen onze buren een stukje verderop ons aanklampten om te vragen of we hun geit misschien hadden gezien. Die was sinds enkele dagen spoorloos, en aangezien geiten niet echt als weglopers te boek staan vermoedden zij dat het dier gegoatnapped was. Toen vervolgens bleek dat er in het dorp ook nog een hondje en een konijn vermist werden, brak bij mij de verdenking door dat hier sprake was van een misdaadgolf.
Omdat dorpelingen wel wat anders aan hun hoofd hebben dan vermiste huisdieren bleef ik alleen staan met mijn vermoeden. Tot ik eergisteren Archimede tegen het lijf liep. Archimede is gepensioneerd, maar werkt nog op het land omdat hij niet van nietsdoen houdt. In een vorig leven had hij een comestibleswinkel in de stad gehad. Daardoor is hij meer dan de overige 241 bewoners van het dorp gewend aan buurtbabbels en mensen die het met elkaar over elkaar hebben. Daarnaast heeft hij een goed geheugen en een onderzoekende geest – al is dat in een omgeving waar nooit iets gebeurt natuurlijk wel een beetje boter aan de galg gesmeerd.
Niettemin was hij geïnteresseerd toen ik hem terloops over mijn verdenking vertelde. Niet dat hij een man van veel woorden is. Maar ik zag hoe hij zijn kleine oogjes wat samenkneep, en een vinger nadenkend langs zijn grote knobbelneus legde. Toen hij mij om meer details vroeg, moest ik bekennen dat dit zo’n beetje alles was: vier missende huisdieren van verschillende soorten, niet alle eetbaar, en zoekgeraakt op verschillende tijdstippen. Hij bleef even in gedachten verzonken staan, haalde een grove landbouwershand door het restantje van zijn grijze krullen, en zei: “Kom es mee.”
We liepen een eind door de velden, volgden het landweggetje dat tevens de gemeentegrens van ons dorp vormt, en kwamen uit bij een rijtje van vier boerenwoningen die overduidelijk betere dagen en bewoners gekend hadden. Even verderop stonden twee verzakte schuren met golfplaten daken. Een stenen drinktrog voor dieren, her en der wat lege olievaten, en verder vooral modder en onkruid.
Archimede liep op het laatste huisje af, dat er net iets minder vervallen uitzag dan de rest. Zo zat er nog glas in de ramen, en de deur was dicht in plaats van halfopen en verzakt zoals de overige drie. Hij klopte aan, en na een poos verscheen een mager, slonzig vrouwtje. Haar lange jurk en boezelaar deden denken aan de kleding van vijftig jaar terug, haar grijze haren piekten aan weerskanten langs haar magere gezicht. Haar fletse ogen namen ons wantrouwig op.
In een versie van het plaatselijk dialect die ik amper kon verstaan richtte Archimede zich tot “Giovanna”, zoals hij haar noemde. Na een poosje verschenen er tranen in haar ogen, en ze riep iets van “nee, ze moeten bij me blijven” – althans voor zover ik het begreep. Maar Archimede bleef onvermurwbaar, en uiteindelijk ging Giovanna naar binnen, haar huisje in en kwam ze terug met een konijn op de arm en een geitje dat ze aan een hoorn naar buiten geleidde. Achter het geitje trippelde een klein hondje, en in een flits schoot ook een harige poes langs ons heen naar buiten.
Toen we met ons veestapeltje terug naar het dorp liepen – Zerbino volgde op een afstandje – vertelde Archimede me dat Giovanna’s man in de “loden jaren” in de gevangenis was beland en daar was gestorven. Haar dochtertje was op elfjarige leeftijd overleden, en sindsdien woonde ze helemaal alleen en teruggetrokken in het leegstaande huisje. Een enkele keer werd de eenzaamheid haar te machtig en dan ging ze ‘s nachts het dorp in om gezelschap te halen. “En wat vindt het dorp daarvan?” wilde ik weten. “Ach”, zei Archimede “Dieren gaan dood, raken weg of je eet ze op. En van het bestaan van Giovanna weten ze amper. Pas als je niet zo hard hoeft te ploeteren ga je op zoek naar vermiste beesten en leer je de mensen snappen.”