Het zeek die nacht van de regen en ik had een pesthumeur. Onderweg van R. naar het vinexgat waar mijn thuis zich thans bevindt zou ik het zelfs niet erg gevonden hebben als ik geslipt was en in de greppel en op de eerste hulp was beland. Had ik tenminste die klotepresentatie morgen niet hoeven houden. Een oud-collega van me placht te zeggen: ”Reclame is een mooi vak, je moest alleen geen klanten hebben.” De opdrachtgever wiens prutsproduct ik morgen de hemel in mocht promoten was het levende bewijs van die stelling.
Midden in die plensbui zag ik in het licht van mijn koplampen opeens een gestalte langs de weg staan – de duim omhoog in het volgens mij al veertig jaar uitgestorven liftersgebaar. In een opwelling stopte ik, en even later ging mijn portier open. “Mijn auto vertikt het, en ik ben onderweg naar mijn ouders. Pa is ziek, kunt u mij naar G. brengen? “ Ik gebaarde hem in te stappen, en een jonge man met kort krulhaar in een doorweekte regenjas stapte in. Ik vroeg hem of de wegenwacht geen optie was. “Tegen de tijd dat die er is, ben ik misschien te laat,” zei hij. “Ik heet Ahmas, en ik woon in G. Niet ver van mijn ouders, in zo’n nieuwbouwflat. Misschien kent u het soort wijk”.
Ik kende het maar al te goed. Ik zat er precies zo bij. Niet in G. maar in een ander oord op het platteland – dat platteland dat inmiddels is volgeplempt met voedersilos en eengezinsgeluk. “Ik breng je wel even,” zei ik. Vergeleken bij zijn blijkbaar doodzieke vader waren mijn sores en sjagrijn klein bier.
Ahmas vertelde dat hij in R. bij een softwarebedrijf werkte. Hij was daar na de nodige omzwervingen beland. Een beetje een solitair met een IT-knobbel. Onwillekeurig moest ik denken aan mijn broertje Peter. Acht jaar jonger dan ik, en voor zover ik wist ook in de IT beland. Maar sinds ons gezin twintig jaar geleden uit elkaar was geknald, had ik mijn eigen wonden gelikt en hoefde ik met de anderen geen contact meer. Laat iedereen zijn eigen troep maar opruimen.
Onwetend van mijn gedachten vertelde Ahmas over een collega, die hem uit zijn isolement had verlost, en met wie hij op het punt stond een relatie te beginnen. “Hij is mijn spiegelbeeld en tegendeel. Komt uit een ongelukkige familie, en wat hij nog het meeste mist is iemand om bij te horen. Hij heeft een oudere broer, die doet iets in de reclame, maar daar heeft hij geen contact mee. Die is er geloof ik net zo aan toe als hij. We zijn steeds meer samen, Peter en ik, en wie weet …we moeten nog veel over onze gevoelens uitvinden.”
Ik zweeg. Moest ik het uitschreeuwen dat zijn Peter mijn broertje was, terwijl dat helemaal niet zeker was? Bovendien waren we aangekomen bij het adres dat Ahmas als dat van zijn ouders had genoemd, dus ik zei alleen nog: “Nou, het beste met je vader – en met Peter.” “Bedankt voor de lift,” zei Ahmas. “Goed dat u juist moest langskomen. Mijn vader heeft altijd al gezegd dat mijn naam een bijzondere betekenis had, en wie weet is dat wel zo.”Een tikkeltje nieuwsgierig vroeg ik wat die betekenis dan wel mocht zijn. “Alles hangt met alles samen” was het antwoord.