Het voordeel van een crisis als die waar we nu in zitten is dat hij duidelijkheid schept. De afgelopen decennia is ieder sprankje van ideologische bevlogenheid weggemoffeld onder een doek van “draagvlak” en “haalbaarheid”. Socialisme conformeerde zich aan de markt en hielp een nieuwe onderklasse creëren. De christelijke politiek is al blij als een coalitiepartner paradeert met “onze joods-christelijke beschaving”. Het liberalisme werd de ideologie van de vrijheid voor wie het zich permitteren kan.
Daaraan heeft de coronapandemie weinig veranderd. Ondanks ingrijpende maatregelen is het vooral “business as usual”. Arbeidsmigranten zonder werk mogen op straat in quarantaine, werkenden met een mager inkomen worden gekort en geknepen waar het kan. Hedgefondsen en miljonairs claimen loonkostensubsidie of huurkorting voor bedrijven die ze bezitten. Kredietverzekeraars draaien ondernemers in het nauw de duimschroeven aan. Banken raden hypotheekhouders aan om in geval van nood toch vooral aan te kloppen bij de gemeente, de schuldsanering of de toeslagenverstrekker. Kapitaal en arbeid houden de wereld nog steeds draaiend. maar ook in tijden van crisis staat de mazzel aan de kant van het kapitaal. De pech woont in bij arbeid.
René Koekkoek pleitte onlangs voor een crisisvermogensbelasting, niet alleen om de economische gevolgen van de pandemie te bezweren, maar ook als aanzet tot een zinvoller verdeling van welvaart en kansen. Daarin staat hij niet alleen. Maar het applaus voor Piketty’s analyse van het eenentwintigste-eeuwse kapitalisme uit 2013 is alweer verstomd. En zelfs met het pleidooi van een groep Amerikaanse miljardairs voor een belasting op absurde vermogens is niets gedaan. Onder druk wordt alles vloeibaar, maar ook straks, zo vrees ik, zullen politiek en samenleving niet voldoende vloeibaar worden voor een soort “genoegtaks” – een belasting op het excessieve extra.
Dat komt doordat dat excessieve extra niet langer extra, maar levensnoodzaak is geworden. “Mensen willen speciaal zijn, desnoods in hun eigen woonkamer”, aldus Arnon Grunberg, en van die behoefte is ons hele leven doortrokken. Consumptie, media, technologie en politiek staan in dienst van de drang om ons te onderscheiden. We hebben het trots over “democratie” en “meritocratie”, maar in feite leven we allang in een mediacratie. Kijkcijfers, followers, likes en retweets zijn daarin de nieuwe valuta. Platforms als Twitter en Instagram waarop iedere oprisping geventileerd kan worden, maar ook talkshows waar bekende Nederlanders en politici af en aan schuiven zijn er niet om ideeën uit te dragen, maar om zichtbaarheid en onderscheid te creëren. “Kijk mij eens”, zo luidt het nieuwe evangelie.
Ideeën als die van Koekkoek en Piketty maken alleen een kans wanneer politici en “de mensen in het land” zich laten leiden door een persoonlijk kompas, en media en internet zien voor wat ze zijn: een informatiebron over wat anderen vinden. In die zin zou de zo gewenste “social distancing” wel eens wat ruimer opgevat mogen worden dan alleen die anderhalve meter afstand tot anderen – hoe zinvol die ook is zolang het virus rondwaart. Wie in het kader van de “social distancing” ook de sociale media en de eigen drang tot zichtbaarheid op afstand zet, vindt wellicht ruimte voor persoonlijke idealen. Dat zou het tijdperk na deze crisis wel eens een stuk vriendelijker kunnen maken.
Tsja, is het de moeite waard dit hier neer te zetten? Of kan ik het beter ook naar mijn eigen prullenmand verwijzen?